De hoofdregel in de loonbelasting is en blijft dat de belasting over het loon voor rekening van de werknemer komt. Dat is gebruikelijk. Ook als een werkgever de belasting over loon van een werknemer voor zijn rekening neemt, bijvoorbeeld bij een nettoloonafspraak, levert dat volgens deze hoofdregel een voordeel voor die werknemer op waar bij hem belasting over wordt geheven.
Het gebruikelijkheidscriterium van de werkkostenregeling is niets meer en niets minder dan een veiligheidsklep om te beoordelen of niet ten onrechte afgeweken wordt van deze hoofdregel.
Doel en strekking WKR
De werkkostenregeling beoogt werkgevers tot een niveau van 1,2 procent (sinds 2015) van de loonsom de mogelijkheid te geven om, naast de gerichte vrijstellingen, vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers te geven zonder dat daar loonbelasting over geheven hoeft te worden en zonder dat werkgevers dat in detail op werknemersniveau hoeven vast te leggen. Boven de 1,2 procent van de loonsom geldt een tarief van 80 procent. Het gemiddelde bedrag per werknemer dat beschikbaar is voor vrije besteding is daarmee beperkt.
De vrije ruimte is met name bedoeld voor loon met een gemengd karakter - dat wil zeggen voor vergoedingen en verstrekkingen met een zakelijk element maar waar de werknemer ook privévoordeel van heeft – of voor kleine loonbestanddelen zoals het kerstpakket. Ook dat is inmiddels gebruikelijk.
De in het wetsvoorstel OFM opgenomen aanscherping zorgt voor een betere aansluiting bij doel en strekking van de regeling.
Aanscherping
Met de invoering van de werkkostenregeling behoeven geen specifieke vastleggingen op werknemersniveau meer te worden gedaan voor vergoedingen en verstrekkingen die worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Daarin schuilt de administratieve lastenverlichting van de werkkostenregeling. De voorgestelde aanscherping die de wettekst beter laat aansluiten bij doel en strekking van de regeling, doet daar niets aan af.
De in het wetsvoorstel OFM 2016 opgenomen aanscherping biedt meer duidelijkheid en daarmee meer handvatten aan de inspecteur om oneigenlijk gebruik te bestrijden. Indien een substantieel beloningsbestanddeel waarover een werknemer doorgaans zelf de belasting voor zijn rekening neemt door een werkgever als eindheffingsbestanddeel wordt aangewezen, zal de inspecteur dit laten corrigeren.
Voor de doorsneewerkgever verandert er niets. In het geval een werkgever substantiële beloningsbestanddelen wil aanwijzen moet hij zich afvragen of het wel gebruikelijk is om de belasting over dat bestanddeel niet voor rekening van zijn werknemer te laten, maar als eindheffingsbestanddeel aan te wijzen. Deze vraag moet een werkgever zich ook op dit moment al te stellen, het aantal toetsingen door de werkgever blijft dus gelijk.
Wet normering topinkomens
De Belastingdienst heeft geen taak met betrekking tot de Wet normering topinkomens en zoekt niet actief naar overtreding van die wet. Overigens is het ongebruikelijk om substantiële beloningsbestanddelen aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel. De Belastingdienst treedt handhavend op tegen dit soort aanwijzingen. Hierdoor is het niet mogelijk de systematiek van de werkkostenregeling te gebruiken om de normen uit de Wet normering topinkomens te ontlopen.
Open norm
Het gebruikelijkheidscriterium is een open norm die nog relatief nieuw is. De komende jaren zal dit criterium steeds meer handen en voeten krijgen in de uitvoeringspraktijk en de jurisprudentie. De voordelen van een open norm zijn dat de norm flexibel kan meebewegen met een veranderende tijdsgeest en dat veelal administratieve lasten laag zijn.
Gebruikelijk of ongebruikelijk
Het onderscheid tussen de gebruikelijkheid van het aanwijzen en de gebruikelijkheid van het vergoeden of verstrekken als zodanig is van belang voor de loonbestanddelen die wel gebruikelijk zijn om te vergoeden of verstrekken, maar waarbij het ongebruikelijk is dat de werkgever de eventueel verschuldigde belasting voor zijn rekening neemt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij maandloon. Het is zeer gebruikelijk om maandloon te betalen, maar het is ongebruikelijk dat de werkgever de belasting over dit maandloon voor zijn rekening neemt. Het is naar het oordeel van het kabinet niet meer dan vanzelfsprekend dat de werknemer de belasting over zijn maandloon verschuldigd is en het zou juist onlogisch zijn als maandloon zou kunnen worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel.
Het is niet noodzakelijk een vergelijking met andere werkgevers te maken, maar als er een vergelijking met andere werkgevers kan worden gemaakt is dit een handvat voor een werkgever om te beoordelen of het gebruikelijk of ongebruikelijk is een vergoeding of verstrekking aan te wijzen. In twijfelgevallen kan de werkgever afstemmen met de Belastingdienst of er indicaties zijn over de gebruikelijkheid van een aanwijzing bij andere werkgevers.
Het gebruikelijkheidscriterium geldt voor hetgeen op het moment van aanwijzing gebruikelijk is, en dat kan niet van het ene op het andere moment veranderen. De Belastingdienst kan immers door handhavend op te treden voorkomen dat het aanwijzen van bepaalde loonbestanddelen gebruikelijk wordt.
Hoge bonussen mogen niet worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel, omdat dit ongebruikelijk is. Een werkgever die desondanks een substantiële bonus aanwijst, kan een correctieverplichting of naheffingsaanslag van de inspecteur verwachten waardoor de aanwijzing wordt teruggedraaid. Hierdoor kan het niet gebruikelijk worden.
Doelmatigheidsgrens
De grens van 2400 euro per werknemer die in het Handboek Loonheffingen 2015 wordt genoemd, is een doelmatigheidsgrens die door de Belastingdienst wordt gehanteerd in verband met risicogericht handhaven. De voorgestelde verduidelijking van het gebruikelijkheidscriterium heeft geen gevolgen voor deze doelmatigheidsgrens.